Ongeveer een jaar na de gasstoring in Velsen-Noord verscheen de evaluatie van de Inspectie Veiligheid en Justitie. Een jaar geleden, op 15 januari 2015, kwamen ruim 1200 huishoudens een aantal dagen (sommigen een week) zonder gas te zitten. De Inspectie is grondig te werk gegaan: zij heeft vele tientallen personen gesproken en ook een onderzoek onder de bevolking uitgezet om meer zicht te krijgen op de risicocommunicatie. De casus toont opvallend grote gelijkenis met twee gasstoringen in Apeldoorn in 2014 (zie pagina 311-321 uit "Lessen uit crises en mini-crises 2014"). Uit het rapport blijkt ook dat personen uit Apeldoorn ervaringen hebben gedeeld met hun collega’s in Velsen. Een mooi voorbeeld van lerend vermogen.Overall concludeert de Inspectie dat ‘de afhandeling van het incident over het algemeen goed verliep. De getroffen bewoners zijn tevreden over de communicatie en de afhandeling van het incident’ (p. 6). Daarmee is feitelijk ook het belangrijkste gezegd. De regio en de eerst verantwoordelijke, netbeheerder Liander, hebben goed werk geleverd. De samenwerking tussen Liander (de probleemeigenaar) en de regio had misschien nog wel wat beter gekund. Boeiend vond ik in dit verband de volgende passages uit het rapport:‘De veiligheidsregio is daarbij gewend te werken volgens de standaard (GRIP-)structuren waarbij zij gaan over de aanpak van het incident (de bron) en het effect. Bij uitval van vitale infrastructuur ligt de verantwoordelijkheid voor de aanpak van het incident echter bij de vitale partner. Terwijl de veiligheidsregio wel gaat over het effect van de gasstoring op de openbare orde en de openbare veiligheid. Het bewonersonderzoek laat bovendien zien dat de getroffen bewoners Liander als primaire informatieverstrekker zien.’‘Vanaf de melding tot het einde van het incident ging, met name de leider BT, te veel uit van de standaard crisisstructuur met de daarbij behorende bezetting. Al met al had men zowel in het BT als in het OT kritischer moeten afwegen welk team en welke structuur het meest logisch zou zijn voor de aanpak van dit incident. De voorzitters van de overleggremia hadden beter kunnen afwegen over wie daadwerkelijk ‘aan tafel’ moest zitten. Daarnaast ontbrak het aan een heroverweging van de structuur en de opschaling.’ (p. 8)Bij de aanpak van deze casus was dus een flexibelere omgang met de bestaande GRIP-structuur beter geweest. Het is goed dat nu ook de Inspectie zo duidelijk uitspreekt dat niet de structuur maar de situatie leidend moet zijn voor de aanpak. Dat is zeker een doorbraak te noemen. Daarmee blijkt ook dat de Inspectie de hoofdlijn van ons vorig jaar verschenen rapport over de flexibiliteit van GRIP onderschrijft. Misschien moeten wij deze publicatie (bij deze) weer eens onder de aandacht brengen want daarin komt duidelijk naar voren dat flexibiliteit op vele manieren mogelijk is. (Er is meer mogelijk dan GRIP-1 tot GRIP-5; goed nadenken over wie wanneer aan tafel zit en wie feitelijk in de ‘lead’ is). Tevens wordt daarin afgerekend met hardnekkige vooroordelen en mythes (‘als de burgemeester volop betrokken is dan GRIP-3’, ‘als het OM in beeld is dan alleen maar driehoek mogelijk…’).
Menno van DuinLector Crisisbeheersing, Instituut Fysieke Veiligheid