Het is goed dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) in een separate publicatie de onafhankelijkheid van onderzoek eens stevig tegen het licht houdt.[2] Terecht zet de OvV vraagtekens bij de rol van de politiek en van de opdrachtgevers bij allerlei soorten van (onafhankelijk) onderzoek dat wordt verricht nadat een bijzondere situatie (een ongeval of crisis) zich heeft voorgedaan. Zo’n gebeurtenis tast soms ons rechtsgevoel aan, zet vraagtekens bij de veiligheid of schaadt het vertrouwen in de overheid. Onafhankelijk onderzoek is dan wenselijk om achteraf inzicht te verkrijgen in hoe iets heeft kunnen gebeuren en om te voorkomen dat de verantwoordelijken al te gemakkelijk hun eigen straatje schoonvegen. Het is daarmee een belangrijk instrument voor de democratie en waardevol in een tijd waarin het vertrouwen in de politiek en de overheid lijkt af te nemen.
Kennisnemen van het OvV-rapport is nuttig, maar omdat bekend is dat wij steeds minder lezen, zou het al goed zijn om het filmpje te bekijken waarin de hoofdlijnen en conclusies van het OvV-rapport helder uiteengezet worden. Heel mooi zoals de Raad dat tegenwoordig doet. Bij aansprekende onderzoeken (MH17, granaatongeval op Mali) weet de Raad met een kort filmpje een breed publiek (ook diegenen die nooit een rapport zouden lezen) te bereiken.
In het OvV-rapport wordt onafhankelijkheid omschreven aan de hand van drie dimensies: de positie, de oordeelsvorming en de beeldvorming. De positie betreft de inbedding van het onderzoek en de mate waarin de buitenwereld het onderzoek kan of probeert te beïnvloeden. Logisch is dat wettelijke bevoegdheden van het onderzoeksinstituut (Nationale Ombudsman, Algemene Rekenkamer en OvV) het meeste soelaas bieden. Tijdelijke commissies (zoals die naar seksuele intimidatie binnen de katholieke kerk of de sport, of over Enschede, Volendam en Haren) moeten die randvoorwaarden zelf creëren. Bij de oordeelsvorming is het belangrijk dat een tunnelvisie (uitgaan van de uitkomst van het onderzoek en daar vooral naartoe werken) en de ‘benefit of hindsight’ (achteraf een logica in het proces aangeven; ‘het moest wel misgaan’) worden vermeden. Het is goed steeds meerdere scenario’s te onderzoeken of tegenspraak te organiseren. Ten slotte is beeldvorming van belang als het rapport uitkomt: welke boodschap wordt uitgedragen? Spring niet hoger dan de polsstok hoog is, is het devies van de OvV. Al met al waardevolle constateringen die niet vaak en duidelijk genoeg gezegd kunnen worden. Toch wil ik - ondanks de duidelijke waarde die ik aan het rapport hecht – enkele kritische noten plaatsen.
Het rapport is tot stand gekomen op basis van de eigen ervaringen van de OvV en gesprekken die gevoerd zijn met een kleine dertig respondenten. De respondenten zijn bijna allemaal personen die een onderzoekscommissie hebben geleid (of in meerdere commissies hebben gezeten) of leidinggeven aan een onafhankelijk (onderzoeks)instituut als de Nationale Ombudsman, Raad van State, Algemene Rekenkamer en Sociaal en Cultureel Planbureau. Drie personen komen uit de wereld van de media. Het zijn dus vooral personen die voorkomen op de lijstjes van meest invloedrijke (publieke) personen in ons land. Veelal zijn deze personen, mede vanwege hun positie, indertijd gevraagd om een commissie te leiden en staan zij hierdoor voor een zekere mate van onafhankelijkheid. Er is in het rapport veel aandacht voor de externe onafhankelijkheid; iets waaraan de OvV zelf terecht ook veel waarde hecht.
Dat zegt echter zeker nog niet alles over de interne onafhankelijkheid van de onderzoekers die het onderzoek verrichten. Hoe vrij zijn de onderzoekers? In hoeverre worden die geleid en beïnvloed door ‘de kopstukken van het onderzoek’? Juist de onderzoekers zelf (en dat zijn dus niet Cohen, Van Vollenhoven, Rouvoet, Halsema of Deetman) komen niet in beeld of aan het woord! Hoe kijken zij aan tegen deze constructie en hebben zij steeds het gevoel voldoende onafhankelijk te kunnen werken? Iedereen die weleens wat gevoeliger onderzoek heeft gedaan weet welke processen er bij dergelijke onderzoeken spelen. Sommige zaken mogen niet of moeten zo omfloerst mogelijk gezegd worden; andere thema’s dienen juist wat scherper te worden aangezet om ‘straks in de media beter te kunnen scoren’.
Een ander punt dat in het rapport wel kort wordt genoemd, maar waarmee uiteindelijk weinig wordt gedaan, betreft de fundamentele kritiek die Hans de Bruijn indertijd gaf op de methode van onderzoek van de Onderzoeksraad en al die ad-hoccommissies. De onderzoekers zeggen altijd wel dat het om leren gaat, maar gaan steeds gemakkelijk over tot (ver)oordelen.[3] Zij passen vrijwel allen de causale methode toe. Er zijn allerlei fouten en verkeerde inschattingen gemaakt en met een goede en zorgvuldige aanpak zouden deze allemaal, of tenminste de meeste, kunnen zijn vermeden. De discrepantie tussen feit en norm is voldoende aanleiding om te constateren en dus te oordelen. De alternatieve meer ‘contextuele methode’ wordt veel minder toegepast. Bij deze methode gaat het vooral om het begrijpen en om achter de wat-vraag steeds goed naar de waarom-vraag te kijken. Waarom werden de goedkope granaten in Mali gebruikt? Waarom was het cellencomplex (op Schiphol dat in brand vloog) op die plaats en in die hoedanigheid neergezet? Vaak komen dan meer verklaringen op macroniveau in beeld (de bezuinigingen op defensie; de politieke druk om snel de bolletjesslikkers te kunnen aanpakken). Onderzoekscommissies gaan te weinig in op de achterliggende factoren. Zelf proberen wij bij het lectoraat Crisisbeheersing - met vallen en opstaan - aan de hand van de dilemmamethodiek gebeurtenissen te beschrijven en te duiden. Daarmee komen wij soms tot verschillende en soms zelfs bijna tegenovergestelde verklaringen van één gebeurtenis.[4]
Menno van Duin
[1] Vina Wijkhuijs en Yvonne Stassen dank ik voor het kritische meelezen.
[2] Onafhankelijk onderzoek in het publiek belang, Onderzoeksraad voor Veiligheid, 2018.
[3] H. de Bruijn (2007). Een gemakkelijke waarheid. Waarom we niet leren van onderzoekscommissies. Den Haag: NSOB. In dit artikel onderscheidt hij de causale en de contextuele methodiek om naar dergelijke gebeurtenissen te kijken.
[4] Zie bijvoorbeeld: M. van Duin, P. Tops, V. Wijkhuijs, O. Adang, N. Kop (2012). Lessen in crisisbeheersing: dilemma’s uit het schietdrama in Alphen aan den Rijn. Den Haag: Boom Lemma uitgevers of de verschillende jaarboeken Lessen uit crises en mini-crises.