Toen ik midden jaren tachtig begon met mijn onderzoek naar rampen, kwam ik al vaak het begrip ‘looting’, plundering, tegen. Plundering bij en na rampen is al jarenlang een bekende rampmythe (naast paniek, uitbraak van ziekten e.a.). Met de recente orkaan Irma komt het verschijnsel weer veelvuldig in de media ter sprake en spreken zelfs autoriteiten over plunderingen op bijvoorbeeld Sint Maarten. Het betreft zeker geen enkele losse opmerking, maar wordt echt als één van de grootste problemen ter plaatse gezien. De komst van politie en leger is juist daarom zo belangrijk om de openbare orde weer te herstellen. Wat is er aan de hand? Is de klassieke rampmythe ter ziele en moeten wij afscheid nemen van de kennelijk te optimistische veronderstelling dat er zich na rampen niet of nauwelijks plunderingen voordoen? Het lijkt er wel op. Enkele kanttekeningen.
De mythe van het plunderen wordt vaak gevoed door media die op basis van ‘hear say’ hierover berichten. Een enkel gerucht is vaak al voldoende aanleiding voor grote verhalen. Ook kunnen een paar beelden van één of enkele personen met zakken vol spullen de suggestie oproepen dat er ‘massaal geplunderd’ wordt. Met de enorm toegenomen aandacht voor rampen en crises is ook de ‘human interest’ gegroeid. Fischer (2008) toonde in zijn studie overtuigend aan dat de toenemende aandacht in de media voor de zachte aspecten van rampen, het bestaan van rampmythen heeft versterkt [1].
Voor zover er voorbeelden zijn van plunderingen betreffen dat meestal situaties waarin sprake is van conflictcrises, zoals ernstige verstoringen van de openbare orde, (rassen)rellen – soms veroorzaakt door twijfelachtig politieoptreden – of strijdende ‘street gangs’. Rampen daarentegen – en zeker natuurrampen als orkanen – worden beschouwd als solidariteitscrises. Geen reden dus te veronderstellen dat zich op Sint Maarten plunderingen hebben voorgedaan. Toch waren er ook na de overstromingen als gevolg van de orkaan Katrina forse plunderingen in met name het centrum van New Orleans.
In de literatuur wordt bij plundering vooral gedacht aan personen die van buiten het gebied (‘non-victims’) komen en bij de absentie van de bewoners huizen en soms ook winkels plunderen. Zowel in New Orleans als nu op Sint Maarten zijn het echter geen personen die van buiten komen, maar is juist een (heel) fors deel van degenen die feitelijk zelf slachtoffer zijn van de ramp plunderaar. In een tv-uitzending hoorde ik voor het eerst de term ‘sociaal plunderen’. In situaties waarin slachtoffers ‘plunderen’ om in hun eerste levensbehoefte te kunnen voorzien, is deze term wel aardig. In New Orleans was er zeker een groep die vanuit deze achtergrond spullen stal. Natuurlijk geldt dat niet voor diegenen die tv’s en andere dure apparatuur uit winkels jatten. Ten slotte is er ook nog een groep die dagelijks al op criminele wijze in zijn levensonderhoud voorziet en juist deze groep bleef in New Orleans achter, toen de meeste mensen de stad per auto hadden verlaten. In de Superdome (New Orleans) waren op een gegeven moment zo’n 25.000 personen onder wie veel daklozen, verslaafden en criminelen. Niet onwaarschijnlijk dat op Sint Maarten, een land dat los van deze orkaan al moeite heeft het hoofd boven water te houden, eenzelfde patroon zichtbaar zal zijn.
Moet de rampmythe nu ter ziele? Waarschijnlijk zal ten minste een nuancering op zijn plaats zijn. In gebieden waar er voorafgaand aan een ramp al forse sociale problemen zijn, zullen deze problemen niet door een solidariteitscrisis opeens verdwijnen. Juist daar zullen plunderingen niet exceptioneel zijn.
Menno van Duin[1] H.W. Fischer III, Response to Disaster: Facts versus Fiction, Third Edition, University Press, Maryland, 2008.