20 november 2020Specialistische brandbestrijding, hoe dan? Deze vraag is de laatste tijd erg actueel. "Is er een onderscheid mogelijk tussen basis- en specialistische brandbestrijding? En kunnen de basisprincipes hierbij helpen?", blogt lector Ricardo Weewer.
Al langere tijd bestaat het beeld dat de opleidingen voor brandweermensen te zwaar zijn, dat er te veel ballast is en het te lang duurt voordat mensen kunnen worden ingezet voor brandbestrijding en hulpverlening. De vraag is of alle brandweermensen alles moeten kunnen en er niet naar risico kan worden gedifferentieerd. Om te kunnen voldoen aan Europese wet- en regelgeving buigt een denktank zich over de vraag of er een onderscheid mogelijk is tussen basis- en specialistische brandbestrijding. In deze blog, de laatste van een drieluik over de toepassing van de Basisprincipes van brandbestrijding, gebruik ik de basisprincipes als brandweerkundig fundament om aan deze discussie richting te geven.
Nu de Basisprincipes van brandbestrijding zijn vastgesteld, kunnen we vanuit dit fundament verder bouwen aan de op feiten gebaseerde uitgangspunten van de brandbestrijding. Zo kunnen we, gebaseerd op brandweerkundige kennis, onderzoek en gevalideerde professionele praktijk, meer zeggen over de slagkracht van een tankautospuit, over standaardscenario's, over (on)mogelijkheden van repressief optreden én over het effect van een knip in opleidingen en taken bij brandbestrijding (taakdifferentiatie).
Al langere tijd wordt binnen de brandweer gesproken over de zwaarte van de opleidingen en de hoeveelheid kennis die mensen moeten hebben voor elk onderdeel van het vakgebied. Een van de doelen van de ontwikkeling van de basisprincipes was om hieraan tegemoet te komen. De franje eraf, en alleen leren wat je echt in de praktijk kan gebruiken en nodig hebt. Geen moeilijke fenomenen en termen. Een harde reset, back to basics. Voor elke brandweermens geldt dezelfde brandweerkundige basis. Branden zijn overal hetzelfde en kijken niet of er vrijwilligers komen om ze te blussen of beroeps. In die zin is er al een hele slag gemaakt om het vak weer behapbaar te maken.
Het maken van een onderscheid in brandbestrijding raakt brandweermensen in het hart. Want brand en brandbestrijding zijn de kern van het brandweervak, dát is waar veel brandweermensen het voor doen. Onderscheid maken versterkt het gevoel dat er eersterangs en tweederangs brandweermensen zijn. Bij bepaalde vormen van hulpverlening, of voor de hand liggende specialismen als hoogteredding, duiken en gaspakken doet dat veel minder pijn. Bovendien is een knip bij (gebouw)brandbestrijding niet zo evident te leggen. Er moet dus gezocht worden naar een knip die recht doet aan de identiteit van brandweermensen. Gelukkig is er weer een begin van een brandweerkundige basis, de basisprincipes, en die geven de richting aan.
Het leggen van een knip is, zoals gezegd, met name voor brandbestrijding een lastige, zowel inhoudelijk als cultureel. Er doen verschillende ideeën de ronde. Een richting is dat complexe gebouwen of complexe brandbestrijding dan voor specialisten zouden zijn. Er zal niet snel discussie zijn over natuurbranden of scheepsbranden: daarvoor is extra kennis nodig. Maar het is niet eenvoudig aan te geven wat dan exact de scheiding tussen 'gewoon' en 'complex' is als het gaat om gebouwbranden. In elk geval kunnen we het best spreken van complexe inzetten. Niet elk groot gebouw is ook complex. Een element dat daarbij speelt, is dat de specialisten dan waarschijnlijk veelal later komen dan de basisbrandweermensen. Het is dan van belang dat de eerst aangekomen eenheden toch iets zinnigs kunnen doen. Een andere mogelijkheid is om de knip te leggen tussen woonhuizen en alles wat groter is. Branden in woonhuizen komen het meeste voor. Er zijn ook voorstellen om de knip te leggen bij het gebruik van specialistisch materieel, maar je zou ook een scheiding kunnen aanbrengen tussen binneninzet en buiteninzet. Dat laatste raakt dan direct de bovengenoemde gevoeligheid, maar is vakinhoudelijk best goed te onderbouwen. Bedenk dat volgens de basisprincipes de binneninzet alleen veilig kan in kleine ruimten of gebouwen. Dat geldt ook voor mensen die veel verstand van brand hebben, en het is voor beroeps niet veiliger dan voor vrijwilligers. Dus het is een onjuiste gedachte dat specialisten een binnenaanval in grote gebouwen zouden kunnen doen. Een weer andere mogelijkheid is om op elke post enkele specialisten te hebben, bijvoorbeeld degenen die ook instructeur zijn. Zo blijven er ook doorleermogelijkheden voor degenen die meer dan gemiddeld in het vak zijn geïnteresseerd. Differentiatie in specialisatie per kazerne als het ware.
De verkenningsvragen van de basisprincipes zijn één op één gekoppeld aan de inzettactieken uit het kwadrantenmodel. Met de basisprincipes is een omkering van het denken geïntroduceerd. Waar voorheen de offensieve binneninzet standaard was, is het nu de offensieve buiteninzet geworden: we denken van buiten naar binnen. Als de brand van buiten kan worden geblust, doen we dat. De verkenningsvragen richten zich daarop: weet ik waar de brand zit? Is hij bereikbaar (van buiten)? Is er genoeg koelend vermogen? Als het antwoord drie keer 'ja' is, dan kan de brand van buiten worden geblust. Als er op één vraag 'nee' geantwoord wordt, dan is er sprake van een voorspelbare afloop en wordt een defensieve inzet (uitbreiding voorkomen) voorbereid.
Tenzij … het gaat om een klein gebouw of een kleine ruimte (zoals een gemiddeld woonhuis). Dan zijn er een aantal dingen waar je rekening mee moet houden als je naar binnen gaat. Waarom klein? Omdat als de brand niet direct bereikbaar is, er altijd door de rook (en dat is een brandbaar gas) moet worden gevorderd naar de brandhaard, en dan moet de rook gekoeld worden. Rookgaskoeling werkt alleen in kleine ruimten tot maximaal 70 m2. Daarmee is de binneninzet gemaximeerd, tenminste als deze met mensen wordt uitgevoerd. Dat kan wellicht worden opgerekt, maar dan heb je het echt over mensen met veel verstand van brandsignalen. Dat betekent dat een binneninzet in een groter gebouw niet meer met mensen moet worden uitgevoerd, maar dat daar moet worden geïnnoveerd, bijvoorbeeld door robots of drones in te zetten. Overigens is ook de offensieve tactiek nog niet uitontwikkeld, en zijn er daarvoor nog innovaties denkbaar. Helder is wel dat al die speciale spullen meer opleiding en training vergen. Dat zou een reden zijn om die vooral níet boven op de basisopleidingen te stapelen. Zie daar een mogelijkheid voor de knip.
Als we de basisprincipes als uitgangspunt gebruiken, dan dient de knip tussen basis en specialistisch zich als het ware logisch redenerend aan. Het is bovendien een knip die recht doet aan de identiteit van brandweermensen. Een offensieve buiteninzet, een defensieve buiteninzet en een offensieve binneninzet met de beperking van de basisprincipes moet iedere brandweermens kunnen uitvoeren. Daarin wordt iedereen opgeleid, en daarmee kunnen de meeste branden worden bestreden, of kan in elk geval een aanvang worden gemaakt met de inzet zonder dat er iets wordt afgedaan aan de professionaliteit van vrijwilligers. Een scenario dat de basisprincipes overschrijdt, is dan voor specialisten, met dien verstande dat het geen superbandweermensen zijn die naar binnen gaan waar anderen het niet kunnen. De (nieuwe) specialistische apparatuur die onder andere door innovaties wordt ontwikkeld kan dan worden toegewezen aan specialisten.
Ricardo Weewerlector Brandweerkunde